Mot skogen
Voor Wiebe Bloemena
(i)
grimmig strijkt de lucht de lakens glad
de zon staat weifelend
over een verre berg gebogen
en in het oosten loop ik nóg een keer
met lange benen door de grijze velden
aan de einder, voorbij het kousenzwart
van kanten boomcontouren
verkleurt wat hemel is
van blauw naar violet, verliest
de laatste wolk haar dunne veren
(ii)
langgerekte schaduwen
staan als messen in het koren
de hele dag door valt de avond
ik waad door drabbig duister
dat zich aandient als
de muil van de nacht
als straks de waard mij weigert
zet ik mijn tanden in de zee
en laat me door jou voeren
het bos in, blind, gedwee
Adriaan Krabbendam